Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1686

Datum uitspraak2007-08-15
Datum gepubliceerd2007-08-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers157275 HA ZA 07-711
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incident. Bevoegdheid. Toepasselijkheid algemene voorwaarden. Verwijzing naar algemene voorwaarden op offerte. Geen protest van de wederpartij van de gebruiker. Wederpartij had kunnen en moeten beseffen dat de gebruiker de algemene voorwaarden op de te sluiten overeenkomst van toepassing wilde doen zijn.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 157275 / HA ZA 07-711 Vonnis in incident van 15 augustus 2007 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JANSEN BETON ZEEWOLDE B.V., gevestigd te Zeewolde, eiseres in conventie in de hoofdzaak, verweerster in reconventie in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur mr. F.L.L. Vermeeren, tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHOKINDUSTRIE B.V., gevestigd te Zwijndrecht, gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. J.E. Lenglet. Partijen zullen hierna Jansen Beton en Schokindustrie genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding, - de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, tevens houdende eis in reconventie, - de incidentele conclusie van antwoord. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. De beoordeling in het incident 2.1. In de hoofdzaak vordert Jansen Beton – kort gezegd – dat Schokindustrie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 204.074,- inclusief BTW, althans EUR 186.830,- inclusief BTW, vermeerderd met rente en kosten. Jansen Beton legt hieraan ten grondslag dat zij in opdracht van Schokindustrie betonnen funderingsbalken heeft geleverd en dat Schokindustrie tot op heden de daarvoor door Jansen Beton verzonden facturen niet heeft voldaan. 2.2. Schokindustrie vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij legt daaraan ten grondslag dat de algemene voorwaarden van Jansen Beton op grond waarvan de rechtbank te ’s Hertogenbosch bevoegd is, niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen. De opdrachtbevestiging die door Jansen Beton in het geding is gebracht als productie 1 betreft slechts een vrijblijvende offerte die door Schokindustrie niet is geaccepteerd. 2.3. Jansen Beton voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 2.4. Met betrekking tot de vraag of de algemene voorwaarden van Jansen Beton op de relatie tussen Jansen Beton en Schokindustrie van toepassing zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Uit art. 6:232 BW vloeit voort dat voor aanvaarding van de gelding van algemene voorwaarden niet is vereist dat de wederpartij kennis heeft genomen van de inhoud van de algemene voorwaarden of zelfs maar kennis van die inhoud heeft kunnen nemen. Voor aanvaarding in de zin van art. 6:231, sub c BW is voldoende dat de wederpartij weet dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst en dat zij, zonder tegen die toepasselijkheid te protesteren, tot het sluiten van de overeenkomst overgaat. De aanvaarding heeft, met andere woorden, geen betrekking op de inhoud van de algemene voorwaarden, maar enkel op de gelding van het complex van bedingen. Zo ook in het thans voorliggende geschil. Schokindustrie heeft niet weersproken dat in het stuk, overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Jansen Beton staat vermeld. 2.5. Volgens Jansen Beton betreft productie 1 bij dagvaarding een orderbevestiging. De rechtbank is van oordeel dat dit niet uit de tekst daarvan blijkt. Er staat weliswaar “orderbevestiging” op vermeld, maar op pagina 1 staat de volgende tekst: “(…) Onder dankzegging voor uw aanvraag d.d. 15 maart 2006 offreren wij u vrijblijvend [cursivering Rb] (…)”. Voorts bevat ook pagina 2 veelvuldig de term “offerte”. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Jansen Beton onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit kan volgen dat productie 1 bij dagvaarding meer behelst dan een offerte. Uit hetgeen Jansen Beton in de dagvaarding onder 2 stelt, leidt de rechtbank af dat volgens Jansen Beton de overeenkomst tot stand is gekomen met het toezenden van de “orderbevestiging”. Dat standpunt volgt de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, niet. 2.6. Schokindustrie stelt dat zij de offerte niet heeft geaccepteerd, hetgeen door Jansen Beton niet is weersproken. Schokindustrie heeft op haar beurt niet weersproken dat de algemene voorwaarden aan haar ter hand zijn gesteld, hetgeen volgens Jansen Beton blijkt uit de handgeschreven toevoeging “+ leveringsvoorwaarden” op de offerte. Daar waar tussen partijen vast staat dat er een overeenkomst – wat daar verder ook van zij – tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat Schokindustrie, als ontvanger van de offerte met de algemene voorwaarden, kon en moest beseffen dat Jansen Beton beoogde de algemene voorwaarden op de te sluiten overeenkomst van toepassing te doen zijn. Gesteld noch gebleken is dat Schokindustrie daartegen heeft geprotesteerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat Schokindustrie gelet op de artikelen 6:231 onder c juncto 6:232 juncto 3:35 BW de gelding van de algemene voorwaarden heeft aanvaard. 2.7. Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. 2.8. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. 3. De beoordeling in de hoofdzaak 3.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. 3.2. Jansen Beton heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. Jansen Beton moet de conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer genomen worden. 3.3. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten. 3.4. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen. 3.5. In het kader van de vaststelling van de feiten dient Jansen Beton uiterlijk twee weken voor de zitting de volgende stukken toe te sturen: - het faxbericht van Schokindustrie van 26 juni 2006 waarnaar zij in de dagvaarding onder sub 6 verwijst; - wegens onleesbaarheid van het reeds overgelegde exemplaar een nieuw exemplaar van productie 4, pagina 1; - een volledig exemplaar van de “overzichtslijst productie funderingsbalken” die onderdeel uitmaakt van productie 8. Genoemde lijst zou moeten bestaan uit 4 pagina’s, er zijn er echter slechts drie in het geding gebracht. 3.6. In beginsel wordt ter comparitie aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de standpunten van partijen nader toe te lichten. 3.7. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten. 4. De beslissing De rechtbank in het incident 4.1. wijst het gevorderde af, 4.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, in de hoofdzaak 4.3. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. E.G.J.M. Bogaerts in het paleis van justitie te 's-Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan 8 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, 4.4. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen, 4.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 augustus 2007 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2007, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald, 4.6. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen, 4.7. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd, 4.8. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken, 4.9. bepaalt dat de in de overwegingen opgevraagde informatie uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moet zijn toegestuurd. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.